Afgelopen 9 mei heeft staatssecretaris Menno Snel Kamervragen over zijn eerdere fiscale beleidsbrieven beantwoord, en meer inzicht gegeven in zijn beleid voor de komende periode. Hij deed dat door antwoordbrieven met de volgende titels te publiceren:
Antwoorden op uw vragen n.a.v. de brief Aanpak belastingontwijking en belastingontduiking;
Verslag Eurogroep en informele Ecofin van 27 en 28 april 2018 in Sofia
In dit overzicht bespreken wij per onderwerp welke inzichten de staatssecretaris over de brieven heen geeft. Hiermee wordt tegelijkertijd een tipje van de sluier opgelicht over welke ontwikkelingen zich ‘on the road to Prinsjesdag’ zullen afspelen.
Aanpak belastingontwijking
De staatssecretaris heeft aangegeven dat ‘de aanpak van belastingontwijking’ een van de speerpunten is van zijn beleid in de aanstaande kabinetsperiode. De Kamer vraagt zich daarom af (1) óf, en zo ja hóe dit begrip is gedefinieerd, en (2) hoe dit begrip zich verhoudt tot het recht van de belastingplichtige om zijn fiscale positie binnen de grenzen van de wet te optimaliseren en hoe de rechtszekerheid in dit spanningsveld wordt gewaarborgd. Uit de reactie van de staatssecretaris blijkt dat dit begrip niet is gedefinieerd, maar dat het recht op optimalisatie wat hem betreft in ieder geval niet onbegrensd is. Met betrekking tot dat spanningsveld wordt dan ook een ‘cultuuromslag’ beoogd. Die moet bewerkstelligd worden door:
Een voortvarende en strenge implementatie van Europese belastingrichtlijnen ATAD 1 (Belastingplan 2019) en ATAD 2 (Belastingplan 2020) in de Nederlandse wet;
Het invoeren van een ‘conditionele bronbelasting’ op rente, royalty’s en dividenden;
Het via het multilaterale instrument (MLI) invoeren van een ‘principal purpose test’ in alle geldende verdragen;
Door meer transparantie-eisen te stellen door bijvoorbeeld openbare country-by-country reporting en ‘mandatory disclosure’ van agressieve structuren door te voeren, en;
Door intermediairs aan te pakken door bijvoorbeeld het fiscale verschoningsrecht te wijzigen, belastingadviseurs te beboeten wanneer zij agressieve structuren faciliteren en door deze boetes openbaar te maken.
Hoe verhoudt dit beleid zich tot het vestigingsklimaat?
De Kamer geeft aan dat het vorige kabinet een zogenoemd en-en-beleid voerde, waarbij zowel belastingontwijking als het vestigingsklimaat een speerpunt waren. Uit recente cijfers blijkt echter dat bijvoorbeeld de investeringen vanuit Amerika (de belangrijkste investeerder in Nederland) de afgelopen tijd zijn afgenomen. De Kamer vraagt zich af of dit een effect is van de harde taal en aangekondigde aanpak. De staatssecretaris geeft aan dat het feit dat hij een afzonderlijke brief aan zijn speerpunt ‘de aanpak van belastingontwijking’ heeft gewijd meer te maken heeft met de ambitie om internationaal het beeld te kantelen dat Nederland het bedrijven te makkelijk maakt om belasting te ontwijken, dan dat dit betekent dat het de hoofdprioriteit heeft. Waarom de Amerikaanse investeringen afnemen, vindt de staatssecretaris bezwaarlijk aan te geven, maar het vestigingsklimaat is en blijft dus een even belangrijk speerpunt als de aanpak van belastingontwijking. Hierbij is het wel zo dat het feit alleen al dat de staatssecretaris een aparte brief heeft gewijd aan de aanpak van belastingontwijking, internationaal een signaal van goede voornemens afgeeft in lijn met de kabinetsplannen.
Is het afgeven van zo’n signaal ook de reden dat Nederland een ‘voortrekkersrol’ wil vervullen bij de MLI?
Dat is in ieder geval deel van de reden. De staatssecretaris geeft aan dat Nederland vrijwel alle BEPS-gerelateerde bepalingen van de MLI heeft aangenomen en wil laten doorwerken in verdragen, en hierbij soms ook verdergaat dan de aanbeveling. Het CDA vraagt de staatssecretaris daarbij (op erg geestige wijze) waarom hij, getuige de gekozen term ‘voortrekker’, ervan uitgaat dat Nederland gevolgd zal worden in deze voorbehoudsloze en uiterst voortvarende implementatiewijze. De staatssecretaris geeft aan dat Nederland verwacht dat veel van de BEPS-aanbevelingen internationaal navolging zullen vinden. Zodoende brengt Nederland de verdragen alvast in lijn met de verwachte ontwikkelingen. Of dit ook een voortrekkersrol inhoudt, blijft thans onduidelijk maar is een enigszins semantische kwestie.
Wat is in dit kader de achtergrond van het onderzoek naar de deelnemingsvrijstelling?
De staatssecretaris geeft aan dat de deelnemingsvrijstelling een belangrijk onderdeel is van het Nederlandse vestigingsklimaat. Het Kabinet wenst echter te onderzoeken of de toepassing van de deelnemingsvrijstelling achterwege zou kunnen blijven wanneer de aanwezigheid van de Nederlandse toepasser zich beperkt tot een of meerdere vrijwel substanceloze houdsters. Dit past bij het kantelen van het imago dat Nederland een makkelijke facilitator is van internationale belastingontwijking.
Wat is de stand van de Nederlandse implementatie van ATAD 1 en de nieuwe earningsstrippingmaatregel?
Voortbordurend op het vestigingsklimaat, wordt de staatssecretaris bevraagd over zijn uitgesproken voornemen om de nieuwe earningsstrippingmaatregel strenger in te voeren dan de Europese norm (ATAD 1) vereist. Deze maatregel beperkt de aftrekbaarheid van rente tot 30% van de EBITDA met een minimum van EUR 1.000.000, waarbij het niet uitmaakt of de rente aan een groepsmaatschappij wordt betaald of aan een derde zoals een bank. In dit stuk zetten wij de aangekondigde Nederlandse invulling van deze maatregel uiteen. De staatssecretaris geeft aan dat Nederland een strenge invulling beoogt, mede om het eerder genoemde internationale beeld te kantelen.
Zou een minder strenge invulling niet beter rijmen met een goed vestigings- en ondernemersklimaat?
Omdat de regeling geen onderscheid maakt tussen rentebetalingen aan derden en aan groepsmaatschappijen bevat deze regeling overkill, gezien vanuit zijn doelstelling om grondslaguitholling door middel van ‘kunstmatige constructies’ tegen te gaan. Daarom vraagt de Kamer zich af of het niet juist zou passen om de maatregel minder streng in te voeren om deze overkill te beperken. Hierbij wordt gewezen op de mogelijkheid om (1) eerbiedigende werking te geven aan bestaande leningen, (2) een hogere drempel op te nemen, (3) een groepsuitzondering op te nemen en/of (4) infrastructurele projecten uit te zonderen.
De staatssecretaris geeft aan dat de maatregel er wat hem betreft voor zorgt dat Nederlandse ondernemingen worden aangemoedigd om meer met eigen vermogen te ondernemen waardoor een gezonder ondernemersklimaat ontstaat. Hierbij haalt hij overigens wederom het curieuze argument aan dat de aftrekbaarheid van rente het ondernemen met vreemd vermogen aanmoedigt en dat dit moet worden tegengegaan om een ‘schokbestendige economie’ voort te brengen. De staatssecretaris meent dat dit principe universeel moet worden toegepast en dat een groepsuitzondering of hogere drempel daarom niet pas. Hierbij geeft hij aan dat ‘het kabinet geen voorstander [is] van het aanbrengen van onderscheid tussen vreemd vermogen door middel van derdenleningen dan wel leningen van groepsmaatschappijen voor de earningsstrippingmaatregel’. Vanwege de praktische uitvoerbaarheid worden de overige mogelijkheden niet toegepast. De staatssecretaris beoogt het uiteindelijke wetsvoorstel voor het zomerreces in te dienen.
Kunnen er met deze nieuwe, strenge aftrekbeperking dan bestaande aftrekbeperkingen worden geschrapt?
De staatsecretaris geeft aan dat de ‘robuuste’ (strenge) invulling inderdaad ruimte biedt om bepaalde bestaande renteaftrekbeperkingen te schrappen en dat mede daarom in ieder geval de overnameholdingbepaling (artikel 15ad van de Wet Vpb), die de aftrekbaarheid van bovenmatige overnamerente beperkt, per 1 januari 2019 zal vervallen. Dit wordt ook ondersteund door de uitkomst van het onderzoek naar private-equity-investeringen in Nederland.
De aftrekbeperking die gericht is tegen winstdrainage (artikel 10a Wet Vpb) zal in ieder geval blijven bestaan. Ten eerste omdat dit grotendeels een codificatie is van het jurisprudentieleerstuk ‘fraus legis’, dat bij afschaffing zou herleven, en ten tweede omdat dit artikel nog steeds van waarde is, daar het gekunstelde structuren waarbij rentelasten binnen concernverband worden gecreëerd, tegengaat. Merkwaardig genoeg is het onderscheid tussen groeps- en derdenrente bij het besluit tot invoering van een nieuwe renteaftrekbeperking dus niet relevant, maar bij de overweging tot afschaffing van een bestaande aftrekbeperking wel.
Wat gebeurt er als de renteaftrekbeperking samenloopt met deMLI-aftrekbeperking of de nog in te voeren conditionele bronbelasting op rente?
De Nederlandse wet kent momenteel geen bronbelasting op rentebetalingen. Het kabinet wil dit wel invoeren, en de staatssecretaris geeft aan dat dit een ‘serieuze stap [is] in het tegengaan van Nederland als doorstroomland in belastingbesparende concernstructuren’. Tegelijkertijd wordt onder de MLI, die Nederland integraal overneemt, ook een ‘Principal Purpose Test’ ingevoerd, die ertoe leidt dat verdragsvoordelen niet worden toegekend op transacties die voornamelijk fiscaal gedreven zijn, en worden er nieuwe renteaftrekbeperking geïntroduceerd. De Kamer vraagt zich af wat er gebeurt als deze maatregelen samenlopen, en of de conditionele bronbelasting gezien de andere maatregelen nog wel nodig is. De staatssecretaris geeft aan dat de MLI in stromen met non-coöperatieve jurisdicties het bronland treft en de conditionele bronbelasting bij een doorstroom vervolgens weer Nederland treft, waardoor Nederland in zulke situaties nóg minder aantrekkelijk wordt voor internationale structurering. Dit is wat hem betreft positief. Hoe de samenloop met de renteaftrekbeperking en de conditionele bronbelasting moet worden behandeld, moet nog worden onderzocht.
En hoe zit het met het voornemen om de dividendbelasting af te schaffen?
Dit voornemen bestaat nog steeds. Het is onderdeel van ‘een totaalpakket’ aan maatregelen. Deel van dit pakket is bijvoorbeeld ook dat Fiscale Beleggingsinstellingen (die niet belast zijn met Vennootschapsbelasting, maar wel een uitdeelverplichting hebben) niet meer in Nederlands vastgoed kunnen investeren omdat anders het internationaal geldende situsbeginsel ten aanzien van vastgoed wordt omzeild. Ook wordt er een conditionele bronbelasting op dividenden ingevoerd. Hierbij is inmiddels wel duidelijk dat die bronbelasting alleen van toepassing zal zijn op betalingen binnen concernverband. Dit soort bevindingen, maatregelen en verduidelijkingen worden verder met het Belastingplan 2019 aangeboden aan de Kamer.
De afschaffing van de dividendbelasting ziet volgens de pers vooral op grote multinationals. Wat doet het Kabinet voor start-ups?
De staatssecretaris geeft aan dat het Kabinet start-ups de ruimte wil bieden zich hier te vestigen, hier te ondernemen en zich door te ontwikkelen. Een van de fiscale regelingen die dit moeten faciliteren is bijvoorbeeld dat innovatieve start-ups de eerste 3 jaar een minimumloon in plaats van EUR 45.000 als DGA-gebruikelijkloon kunnen hanteren. Verder kunnen werknemers met opties in zulke start-ups, 25% van die opties belastingvrij converteren in aandelen met een maximum van EUR 50.000 per werknemer. Daarnaast geeft de staatssecretaris aan dat mogelijkheden om het makkelijker te maken werknemers uit te betalen in aandelen, momenteel worden geëvalueerd. Qua niet-fiscale regelingen voor een beter start-upklimaat werkt het Kabinet momenteel aan de SEED-capital regeling en de Seed Business Angel regeling, waarbij de overheid geld steekt in startende ondernemingen. Wij ons vinden dit prima maatregelen, maar de overheidsbetrokkenheid en de regeldruk op deze inherent private sector blijft onverminderd groot.
Hoe zal de toekomst van de fiscale eenheid de komende tijd worden geadresseerd?
Naar aanleiding van twee Europese arresten, die wij hier in nader detail bespreken, is het Nederlandse fiscale eenheidsregime onder druk komen te staan. Om de volgens het Europees hof discriminatoire elementen te vereffenen, zijn er spoedreparatiemaatregelen in werking getreden. Deze maatregelen zijn echter niet duurzaam en daarom is aangekondigd dat er een nieuw integraal fiscale eenheidsregime zal worden ontworpen. De staatssecretaris geeft inzicht in zijn beoogde tijdslijn voor het ontwerpen van deze ‘nieuwe concernregeling die uitvoeringstechnisch en juridisch robuust en toekomstbestendig is’:
Tweede helft van 2018: eerste ronde inventarisatiegesprekken met het bedrijfsleven, belangengroepen en de wetenschap over alternatieven. De uitkomst van deze gesprekken wordt vervat in een ‘keuzedocument’;
Eerste helft van 2019: met behulp van internetconsultatie het bedrijfsleven, belangengroepen en de wetenschap om inbreng vragen op? dit keuzedocument;
Medio 2019: hoofdlijnenbrief naar de Tweede Kamer met daarin de inbreng op het keuzedocument en een schets van de toekomstige regeling;
Tweede helft 2019: conceptwetsvoorstel;
Medio 2020: internetconsultatie met betrekking tot dit conceptwetsvoorstel zodat belangengroepen, het bedrijfsleven en de wetenschap hun meer technische inbreng kunnen leveren.
Voor het einde van de kabinetsperiode: conceptwetsvoorstel voor een toekomstbestendige concernregeling aanbieden aan de Tweede Kamer.
Hoe zit het met de complexiteit van de fiscale wetgeving en de problemen bij de Belastingdienst?
De staatsecretaris geeft aan dat het versimpelen van het fiscale stelsel een ingewikkelde zaak is en dat bij het invoeren van nieuwe wetgeving steeds een zo simpel mogelijke variant zal worden gekozen. Over de Belastingdienst merkt de staatsecretaris op dat de omvang, complexiteit en hardnekkigheid van de problemen bij de Belastingdienst een lange adem vereisen, waardoor er gefaseerd en op projectbasis vooruitgang geboekt zal moeten worden. Ondertussen zal voor elke nieuwe regeling een uitvoerings- en ICT-toets worden opgesteld om de uitvoerbaarheid te testen.
Hoe zit het met de belasting van de digitale economie?
De staatssecretaris geeft aan dat conform zijn beleidsagenda er een tweeledig beleid is voor de ‘digitale economie’: een herziening van de belastingmix op de lange termijn, en uitvoerings- en beleidsstappen van de Belastingdienst op de korte termijn. Vooral over dat deel van het beleid geeft de staatssecretaris aan dat er een aantal projecten loop tussen de internationale (OESO) belastingdiensten. Voorbeelden zijn het uitwisselen van ervaringen hoe om te gaan met de ‘sharing en gig economy’, het opzetten van multilaterale controles samen met andere Europese belastingdiensten (vooral ten aanzien van AirBnB), maar ook een pilot voor automatische BTW-aangifte op basis van blockchainmethoden.
Hoe wordt de belasting van de digitale economie op de lange termijn internationaal gezien?
De langetermijnstappen zullen vooral in internationaal verband gezet worden, en de Europese initiatieven aangaande het aanpassen van het internationale systeem voor de belastingheffing van digitale bedrijven (die wij hier uiteenzetten) zijn daar een voorbeeld van. In zijn brieven informeert de staatssecretaris de Kamer over de afgelopen (informele) Ecofin-bijeenkomsten waar die initiatieven zijn besproken.
En wat vindt Nederland van de voorgestelde Digitax?
Wat het Kabinet hiervan vindt zal binnenkort gepresenteerd worden in een BNC-fiche. Uit de notulen van de informele Ecofin-vergadering blijkt wel dat een groot aantal landen in ieder geval zorgen heeft over de interim-oplossing, die mogelijk tot dubbele belasting leidt, een negatieve invloed kan hebben op het innovatievermogen van de EU, buiten de EU een ongewild precedent kan scheppen om soortgelijke omzetgerelateerde belastingen te ontwikkelen en tot slot kan leiden tot oplopende spanningen tussen de EU en de VS over vrije handel. Wij sluiten ons hier volledig bij aan, al blijken sommige landen het voorstel bizar genoeg nog steeds te steunen…
Heeft u vragen over de huidige ontwikkelingen? Wij horen graag van u!