Bestaat de zzp’er nog in de topsport?

Auteur(s):

Table of content

29 november jl. heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in de zaak van een veldhockeyspeler en de kwalificatie van zijn arbeidsrelatie met zijn sportclub. Belanghebbende is een professioneel hockeyspeler, die sinds 2016 geregistreerd is als btw-ondernemer en speler voor sportclub A. Hiernaast neemt hij deel aan een buitenlandse competitie (‘Q-competitie’) waartoe hij een opdrachtovereenkomst sluit met bedrijf B en geniet hij nog sponsorinkomsten. De discussie in deze zaak spitst zich toe op het punt of hij kwalificeert als ondernemer voor de inkomstenbelasting of werknemer in de zin van de loonbelasting.

Om te beoordelen of er sprake is van ondernemerschap voor de inkomstenbelasting, kijkt men naar een aantal omstandigheden, zoals de mate van zelfstandigheid, ondernemersrisico, winstverwachting, aantal opdrachtgevers etc. Deze elementen moeten in onderlinge samenhang beoordeeld worden.

Allereerst een stap terug: wanneer is er sprake van een zzp’er en wanneer is er sprake van een dienstbetrekking?

De scheidingslijn tussen ZZP’ers en werknemers is de afgelopen jaren steeds meer vervaagd. Spraakmakende jurisprudentie als de Deliveroo-zaak, Uber-zaak en de PostNL-zaak hebben hieraan bijgedragen. Vaststaat dat sprake is van een arbeidsovereenkomst als voldaan is aan drie vereisten: (i) loon, (ii) (persoonlijke) arbeid en (iii) een gezagsverhouding. Discussies over de vraag of iemand een arbeidsovereenkomst heeft spitsen zich vaak toe op de laatste vereiste; de gezagsverhouding, zo ook in deze zaak.

Problematiek met de zzp-constructie

Nederland kent een hoog percentage zelfstandigen, echter zijn niet al deze mensen daadwerkelijk zzp’er. In de praktijk gaat het regelmatig eigenlijk om schijnzelfstandigen. Dit zijn mensen die in feite een dienstbetrekking hebben met een werkgever, maar deze kwalificeren als zzp-verhouding. Gevolgen zijn o.a. een oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt – zzp’ers zijn namelijk vaak voordeliger dan werknemers.

Zzp’ers doen bijvoorbeeld niet mee aan verplichte premies voor pensioenafdracht, arbeidsongeschiktheid en WW. Dat horen zzp’ers namelijk zelf te regelen met hun omzet. Daardoor loopt de overheid veel inkomsten op deze collectieve verzekeringen mis. Daarnaast, als de zzp’er financieel in de knel komt bij ziekte, gebrek aan inkomsten of op zijn oude dag, dan kan het zijn dat hij alsnog een beroep moet doen op het sociale vangnet.

Het is dus voor bedrijven in veel gevallen voordeliger om een zzp’er in dienst te hebben, er hoeft immers geen loonadministratie bijgehouden te worden voor de zelfstandige(n), er worden geen premies en vakantiegeld betaald en er hoeft niet doorbetaald te worden bij ziekte. Daarnaast zijn de overeenkomsten flexibeler. Ook voor de opdrachtnemers zitten er een hoop voordelen aan. Zij kunnen aanspraak maken op een aantal ondernemersfaciliteiten (o.a. de zelfstandigenaftrek, aftrek van kosten etc) en hebben daardoor een gemiddeld lagere belastingdruk dan een persoon in loondienst

De zaak: hockeyspeler stelt vervangbaar te zijn en niet in gezagsverhouding te staan tot de club

Terug naar belanghebbende. Belanghebbende is tot 2016 middels een VAR als zzp’er met een overeenkomst van opdracht voor een hockeyclub in Nederland speelde.[1] In 2017 deelt de Belastingdienst hem mee dat hij niet langer als zelfstandige wordt aangemerkt. Er wordt gesteld dat hij een dienstverband heeft met de hockeyclub op basis van het feit dat er o.a. sprake is van een gezagsverhouding tussen de speler en de club.

Belanghebbende stelt dat geen sprake is van een gezagsverhouding tussen sportclub A en hem persoonlijk. Hiernaast zou hij niet gehouden zijn persoonlijke arbeid te verrichten, omdat tijdens de wedstrijd spelers gewisseld kunnen worden, hij bij blessures niet kan spelen en hij als aanvoerder van het team ook medeverantwoordelijk voor de opstelling van het team. Hij zou dus vrij ‘vervangbaar’ zijn en dat sluit volgens vaste jurisprudentie een dienstbetrekking uit. Verder stelt de speler dat hij vertrouwen mag ontlenen aan de afgegeven VAR, nu zijn omstandigheden ten opzichte van voorgaande jaren niet veranderd zouden zijn.

De Rechtbank: sprake van een gezagsverhouding en dus een dienstbetrekking!

De Rechtbank heeft dit verweer verworpen met een verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad d.d. 6 november 2020.[2] Hierin wordt kortgezegd gesteld dat de bedoeling van de partijen bij de overeenkomst niet van belang is, zo lang de overeenkomst voldoet aan de eisen gesteld in artikel 7:610 BW; loon, arbeid en de gezagsverhouding. De Rechtbank Noord-Holland komt op basis van de feiten en omstandigheden vrij snel tot een arbeidsovereenkomst. Aangezien veldhockey een teamsport is, het een feit van algemene bekendheid is dat de coach namens de werkgever de opstelling bepaalt, wissels toepast en tijdens het spel aanwijzingen aan de spelers geeft. Daarnaast is het gezien het feit dat belanghebbende aanvoerder en boegbeeld van de club is, het ook niet mogelijk zich naar eigen keuze te laten vervangen.  

Toch wel redelijk wat gezag, zo’n coach.

Het is zo dat op de eiser (in deze zaak de hockeyspeler) de last rust om de feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die ertoe zouden leiden dat hij gekwalificeerd moet worden als zzp’er, volgens de rechtbank heeft hij dit niet afdoende gedaan. De uitspraak van de rechter zag overigens alleen op zijn werkzaamheden als veldspeler, voor zijn sponsorcontracten wordt hij vooralsnog gezien als zelfstandige.

En de VAR dan?

Belanghebbende beroept zich voorts op de afgegeven VAR WUO’s. Daar er ongewijzigde omstandigheden zijn, mag hij zijns inziens erop vertrouwen dat in het jaar 2017, net als de jaren 2012-2016, hij als ondernemer voor de inkomstenbelasting wordt beschouwd. De Belastingdienst verweert zich met de stellingname dat er geen vertrouwen ontleend kan worden, daar er geen VAR-WUO is afgegeven voor het jaar 2017 en er bovendien verkeerde informatie verstrekt is voor de eerdere VAR WUO’s. De Rechtbank oordeelt dat geen sprake kan zijn van gerechtvaardigd vertrouwen, daar er geen VAR is afgegeven voor het jaar 2017 en er bovendien sprake is van gewijzigde omstandigheden, omdat belanghebbende sinds 2017 zelf facturen, terwijl hij daarvoor via een VOF werkte. Dit beroep slaagt dus ook niet. De inkomsten worden gezien als loon uit dienstbetrekking.

Gevolgen voor de praktijk

Deze uitspraak heeft verschillende gevolgen voor zowel de werkgever als ‘de zelfstandige’ topsporter. We kunnen er van uitgaan dat, in het licht van deze uitspraak, het in de toekomst (nog) moeilijker gaat worden om hard te maken dat er sprake is van een overeenkomst van opdracht in de topsport. Clubs en hun spelers zullen hun arbeidsrelatie moeten herevalueren, met als gevolg dat er mogelijk een loonadministratie gevoerd moeten worden voor de spelers, met terugwerkende kracht werknemerspremies betaald moeten worden en er mogelijk een navordering kan volgen voor de ondernemersfaciliteiten voor de geherkwalificeerde werknemer. Het gaat hier uiteraard niet alleen om hockeyspelers, de gevolgen zullen merkbaar zijn voor elke vorm van (betaalde) teamsport.

Vragen? Plan iets in!


[1] De verklaring arbeidsrelatie (of ‘VAR’) was een document dat werkgever/werknemer konden aanvragen ter definiëring van de arbeidsrelatie (als aannemer/werknemer). Deze vertrouwenswekkende verklaringen konden echter relatief eenvoudig worden gemanipuleerd door de aanvraag in te vullen zodat deze altijd ‘zelfstandige’ als uitslag zou geven.

[2] Hoge Raad 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746, BNB 2021/41.

Tags:
Share this article on:
Newsletter

Sign up for our monthly newsletter to stay up to date.